Jezus en zijn moeder

Hij was twaalf, een kwajongen nog. Hij mocht mee naar de stad.
Terwijl jullie als ouders weer huiswaarts gingen bleef hij ongemerkt achter.
Na drie dagen vonden jullie Hem in de tempel.
Overstuur vroeg jij hem, Maria, hoe Hij zo iets kon doen.
Onverschillig reageerde Hij, alsof je had kunnen weten dat Hij daar zou zijn.
Het stemde je ongerust, maar bewaarde dit alles in je hart.

Op een bruiloft spoorde je Hem aan te doen wat Hij moest doen.
Hij zette zich tegen je af, wilde zelf bepalen wanneer zijn tijd gekomen was.
Je geloof in Hem, was het begin van zijn weg,
om zijn gaven in te zetten ten dienste van anderen.

Ouder geworden, is Hij het huis uitgegaan op zoek naar de mensen.
Je vond dat Hij er wilde ideeën op na hield;
Hij moest zijn verstand gebruiken.
Toen Hij, na lang weggeweest,
een keer in de buurt was, ben je er op af gegaan.
Hij was ergens binnen, en Hij liet je weten:
Mijn moeder en broers zijn zij die de wil van  God doen.
En hij liet je buiten staan.
Het zal je maar gezegd worden door je eigen zoon.

Je hoorde uiteenlopende verhalen over Hem,
bent Hem uit het oog verloren.
Je was er niet toen Hij afscheid nam, toen Hij doodsbang huilde in de Hof;
je hebt niet gezien dat Hij opgepakt en toegetakeld voor schut werd gezet.
Van anderen heb je moeten horen wat er gaande was.

Je hebt toen alles achter je gelaten, bent naar Hem toegegaan.
Je hebt Hem nog ontmoet, reddeloos aan het kruis.
Hij zag jou, samen met een geliefde leerling van Hem.
Kijkend naar jou, sprak Hij:
Vrouw, daar is je zoon!
En kijkend naar de leerling, zei Hij:
Daar is je moeder!

Hij zag je, eindelijk, ten volle,
als de vrouw die, net als Hij,
het woord van God hoort en er naar leeft.
Hij zag je als de moeder van zijn volgelingen,
het hoofd van zijn familie.

En jij zag,
wat je allang wist,
ten volle,
dat Hij de zoon van een Ander was geworden.

Naar een tekst van Peer Verhoeven
Mariaviering, Kapelgemeenschap ter Linde, oktober 2024